Microsoft word - 170805 samenvatting rapporten rivm_imp_lnv.doc
Samenvattingen rapporten en monitor Aviaire Influenza INHOUDSOPGAVE 1. Samenvatting RIVM Rapport:
Vogelpest Epidemie 2003: gevolgen voor de volksgezondheid………………………….…3
2. Samenvatting Impact monitor
Organisatie psychosociale zorg n.a.v. Aviaire Influenza onder pluimvee……………….…4
3. Samenvatting Expertisecentrum LNV rapport
Sociaal-emotionele begeleiding en psychosociale hulp bij dierziektencrisis……………….7
4. Samenvatting LNV & Stichting Stimuland rapport
Mogelijke behoefte aan nazorg MKZ gebied Heerde en inzicht
in de kloof tussen hulpvraag en hulpaanbod………………………………………….10
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
1. RIVM Rapport Vogelpest Epidemie 2003: gevolgen voor de volksgezondheid Samenvatting
Naar schatting minimaal duizend mensen zijn tijdens de vogelpest epidemie in 2003 besmet
met het vogelpest virus. Dat waren zowel mensen die direct in contact kwamen met besmet
pluimvee, als huisgenoten van besmette personen. Het antivirale middel oseltamivir bleek te
beschermen tegen besmetting, mond-neus maskers niet. Eenderde van de pluimveehouders
met een geruimd bedrijf meldde stressreacties, vermoeidheid en depressieve klachten. De
informatievoorziening over, en de wederzijdse bejegening tijdens de ruimingen is grotendeels
De grootschalige verspreiding onderstreept het belang van maatregelen tegen overdracht van
het vogelpestvirus van pluimvee naar de mens bij contact met besmet pluimvee. Hoofddoel
daarvan is te voorkómen dat een nieuw virus ontstaat, dat beter in staat is om de mens te
infecteren en zich te verspreiden. De bestrijding van de vogelpest epidemie veroorzaakt voor
veel betrokkenen onzekerheid en stress en spanningsklachten waarvoor specifieke zorg nodig
is. Juiste en tijdige communicatie naar behoefte zijn daarbij cruciaal.
Kort na de uitbraak van de vogelpest epidemie is een register geopend waar mensen zich
konden melden met gezondheidsklachten die hiermee mogelijk verband hielden. In
aanvul ing daarop is een vragenlijstonderzoek gehouden. Hieraan hebben ruim 400
pluimveehouders en hun familieleden en bijna 900 personen betrokken bij de bestrijding van
de vogelpest deelgenomen. Bij 500 van hen is tevens bloed afgenomen om mogelijke
besmetting met vogelpestvirus te bepalen. Tevens zijn 23 interviews gehouden en is
aanvul end onderzoek uitgevoerd bij 62 familieleden van 25 mensen met een vogelpest
besmetting. Er meldden zich 453 personen zich met gezondheidsklachten, voornamelijk
oogvliesontsteking; bij 89 van hen werd het vogelpestvirus aangetoond, waarvan 3 geen
contact hadden met pluimvee maar uitsluitend met besmette personen. Antistoffen werden
ook aangetroffen bij 59% van huisgenoten van bestrijders die een infectie met vogelpestvirus
doormaakten. Circa 50% van de 500 onderzochte personen die tijdens de epidemie contact
hadden met besmet pluimvee had antistoffen tegen het vogelpestvirus.
Pluimveehouders en bestrijders leefden de preventieve maatregelen slecht na. Het antivirale
middel oseltamivir beschermt tegen vogelgriep infectie en klachten. Het onderzoek kon geen
beschermend effect van veiligheidsbril en of mond-neusmaskers aantonen.
De aandacht voor de begeleiding van pluimveehouders en andere betrokkenen, de informatie
over en de bejegening tijdens de ruimingen hebben behoorlijk gewerkt. Extern ingehuurde
dierenartsen ervoeren hun werkzaamheden vaker als emotioneel belastend dan de overige bij
de bestrijding betrokken beroepsgroepen.
Circa een kwart van de pluimveehouders met geruimde bedrijven heeft zorgen om het
voortbestaan van het bedrijf en de sector, 16% gaf aan behoefte te hebben aan aanvul ende
ondersteuning, hulp of zorg vanwege de vogelpest. Voor hulp benaderden zij de specifieke
agro-hulpverlening en de huisarts, en veel minder vaak de geestelijke gezondheidszorg.
Het onderzoek geeft aanbevelingen voor betere bescherming en bewaking van de openbare
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
gezondheid bij volgende dierziekte epidemieën. Hoofdaanbevelingen betreffen verbetering en
afstemming van organisaties en draaiboeken voor menselijke en dierlijke
infectieziektenbestrijding, en verbetering van juist gebruik van persoonlijke
beschermingsmiddelen en antivirale middelen.
Het gehanteerde model voor begeleiding van getroffen pluimveehouders, communicatie over
en bejegening tijdens ruimingen is een uitgangspunt voor volgende crises. Onderlinge
coördinatie van verschil ende hulpverlenende instanties is een aandachtspunt.
2. Impact Monitor Organisatie psychosociale zorg n.a.v. Aviaire Influenza onder pluimvee Samenvatting
Op basis van de deskresearch zijn vele documenten bestudeerd, die relevant zijn waar het gaat
om een grootschalige uitbraak van dierziekten. Eén van de meest in het oogspringende
evaluaties daarbij is het rapport “Veerkracht”. Naast deze evaluatie vormen al e andere
bestudeerde documenten, alsmede de afgenomen interviews de basis waarop de navolgende
Duidelijk is geworden dat de organisatie van psychosociale zorg n.a.v. dierziekte een
buitengewoon complex veld te zien geeft, en dat boeren een speciale groep vormen, die
specifieke aandacht vraagt als het gaat om psychosociale zorg.
Ofschoon een grootschalige uitbraak van dierziekte niet als een ramp beschouwd wordt, heeft
een dergelijke gebeurtenis toch al e kenmerken van een ramp in zich: soortgelijke processen en
eenzelfde dynamiek. In de aanbevelingen is dan ook de bij Impact aanwezige kennis over
psychosociale zorg na rampen geïntegreerd.
Juist gelet op het karakter van een uitbraak van dierziekte zou de GHOR-structuur, die ten tijde
van een ramp wordt geactiveerd, ondersteunend kunnen zijn aan een goed verloop van de
(psychosociale) zorg aan boeren. Wanneer hierbij goed aansluiting wordt gevonden met de aan
de LNV-gelieerde partijen voor agrohulpverlening, is een belangrijk probleem opgelost. Tot slot
gaat het niet om een primaat voor de GHOR, maar veeleer om het goed benutten van de
structuur ingeval van uitbraak van een grootschalige dierziekte. Hierdoor komt een betere
verbinding, afstemming tussen de reguliere zorg en de aan LNV-gelieerde partijen tot stand.
Aanbeveling 1/4: Hanteer een community-based benadering en realiseer aansluiting met de reguliere zorg Ministerie van VWS normale fase:
• Beschouw bij een grootschalige uitbraak van dierziekte psychosociale zorg aan
getroffenen van meet af aan als een aandachtspunt, niet al een op het uitvoerend
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
• Vorm een landelijke groep van agrohulpverleners (bestaande uit onder andere SEP en
pastoraal medewerkers LTO) om de hulpverleningsmethodiek i.s.m. reguliere zorg
• Neem agrarisch maatschappelijk werkers op in het PSHOR netwerk
• Formuleer ook beleid voor hobbypluimveehouders in verband met de omvang van deze
crisisfase:
• Benut het “LNV-veld” om de psychosociale zorg bij grootschalige uitbraak van dierziekte
• Maak afspraken maken over inzet van reguliere hulpverleners bij dierziekten, zodat
duidelijk wordt wat er van hen wordt verwacht. Maak daarbij gebruik van de aanwezige
• Zorg voor afstemming tussen de lokale (LNV-gelieerde) netwerken enerzijds en de
reguliere zorgaanbieders anderzijds. Ondersteuning vindt plaats door crisisdienst,
• Stem met LNV af dat de contactpersoon in het RCC direct contact heeft met de
desbetreffende RGF. Via hen wordt informatie gegeven aan agrohulpverleners en
GHOR/PSHOR. Deze verspreiden de informatie binnen de zorgketen.
Aanbeveling (2/4): Maak LNV verantwoordelijk voor het in gang zetten van de keten van psychosociale zorg n.a.v. uitbraak dierziekten
Ministerie van LNV
normale fase:
• Maak gebruik van lokale netwerken bij het verlenen van psychosociale zorg aan boeren;
versterk deze, breng ze vanuit het ministerie in kaart, opdat de verbinding tussen
centrale regie en lokale netwerken goed tot stand komt.
• Zorg samen met het ministerie van VWS voor financiering van de agrohulpverlening.
• Realiseer een ondersteunende structuur voor de ruimingen van hobbypluimveehouders.
crisisfase:
• Activeer de keten van psychosociale zorg bij dierziekten.
• Stel binnen het RCC een contactpersoon aan die verantwoordelijk is voor afstemming
met de RGF op het gebied van psychosociale zorg
• Zoek contact met de betrokken burgemeester(s) voor activering van het GHOR-netwerk
• De regionale agrohulpverleners bieden zorg via het stepped care concept, waarbij zij het
eerste aanspreekpunt zijn en de eerste uitvoerders van zorg. Ondersteuning vindt plaats
vanuit de reguliere zorg door crisisdienst, consultatie, bijscholing en verwijzing. De
regionale agrohulpverleners val en onder het SEP-concept.
• Afstemming in het RCC gebeurt tussen de LNV-contactpersoon voor psychosociale zorg
en iemand vanuit PSHOR (bijvoorbeeld leiderkernteam).
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
Aanbeveling (3/4): Maak afspraken over het bijeen roepen van het Interdepartementaal Beleidsteam (IBT) bij het uitbreken van een dierziekte
Ministerie van BZK
normale fase:
• Zorg voor gezamenlijke visievorming door LNV, VWS en BZK inzake de psychosociale
• Creëer duidelijkheid over rol en en verantwoordelijkheden bij dierziekten (zonder
crisisfase:
• Roep het Interdepartementaal Beleidsteam bijeen indien een dierziekte wordt
geconstateerd in Nederland om de koers te bepalen en afspraken te maken.
• In het IBT vindt onder andere afstemming plaats over:
communicatie naar partijen gelieerd aan de betrokken ministeries van LNV, VWS
en BZK (zoals gemeenten en zorginstel ingen)
• Zet het GHOR netwerk in bij grootschalige uitbraak van dierziekten / sluipende crises.
• Verschaf duidelijkheid over de rol van RGF en GHOR bij dierziekten.
Aanbeveling (4/4): Toets onderstaande ‘gewenste hulpverleningsorganisatie’, inzake psychosociale zorgverlening n.a.v. uitbraak dierziekten (crisisfase) in een expertmeeting Interdepartementaal
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
3. Expertisecentrum LNV Rapport: Sociaal-emotionele begeleiding en psychosociale hulp bij dierziektencrisis Aandacht- en verbeterpunten voor de draaiboeken
Verantwoordelijkheid voor acute hulp en nazorg
Het ministerie van LNV richt zich tot nu toe bij de bestrijding en beheersing van dierziektencrisis
op de veterinair-technische aspecten. De impact van de getroffen maatregelen reikt verder;
levensomstandigheden van agrarische gezinnen worden ingrijpend getroffen en verstoren de
gemoedsrust van zowel getroffen als betrokken LNV-medewerkers. Beide groepen kunnen
dientengevolge in sociaal-emotionele problemen geraken, die in sommige geval en zodanig
verergeren dat psychosociale hulp noodzakelijk is. LNV dient oog te hebben voor deze sociaal-
emotionele en psychosociale problemen die kunnen ontstaan ten gevolge van het uitbreken van
een dierziektencrisis en dient haar verantwoordelijkheid in deze te nemen. Aandachtspunt is
hoever deze verantwoordelijkheid voor het treffen van begeleiding en hulp reikt, tijdens en na de
crisis. Met name op het vlak van nazorg is dit nog niet scherp in beeld en hierop is nog geen
Aansturing en afstemming hulpverleningsketen
Om passende sociaal-emotionele begeleiding psychosociale hulp te bieden, dient nagedacht te
worden over de gewenste hulpverleningketen. Hoe ziet deze eruit en wie zet de keten in gang.
Daarbij is oog nodig voor wat passend is voor de agrariër en zijn gezin en voor LNV.
• Er kan onderscheid gemaakt worden tussen “lichte”en “zware”problemen, de
scheidingslijn tussen sociaal-emotionele problemen en psychosociale problemen is niet
zo gemakkelijk te trekken maar belangrijk is oog hebben voor sociaal-emotionele
begeleiding, en door kunnen verwijzen in geval psychosociale hulp noodzakelijk is.
• Het blijkt dat de agrarische bevolking niet gemakkelijk te bereiken is door de reguliere
hulpverlening. Dit vraagt aandacht bij het “matchen”van hulpvraag en aanbod.
• De hulpverleningsketen kent een agrarische en een reguliere hulpverleningscomponent.
Bij “agrarisch”kan gedacht worden aan de begeleiding en hulp door SEP Veehouderij,
THD-A, ZOB, initiatieven van regionale landbouworganisaties. Bij “regulier”gaat het om
de begeleiding en zorg door huisartsen, dominees en pastores, algemeen
maatschappelijk werk, GGD en RIAGG. Het project SEBA is een initiatief van het AMW,
maar richt zich specifiek op agrariërs en kent een niet-reguliere benadering.
• De hulpverleningsketens GHOR en PSHOR geactiveerd/opgeschaald bij rampen, en niet
bij dierziektencrisis. Daar tegen over staat dat er wel degelijk een behoefte bestaat aan
begeleiding en hulp door o.a. huisartsen en AMW en in acute situaties ook door het
RIAGG. LNV en VWS dienen te onderzoeken wat er wel en niet gerealiseerd kan worden
op dit vlak ten tijde van een dierziektencrisis. O.a. moet onderzocht worden of de rampen
–structuur ten tijde van dierziektencrisis in werking kan worden gezet.
• Bij VWS bestaat wel een behoefte om meer zicht te krijgen op de agrarische
hulpverlening en het daarbij behorende netwerk. Voor LNV is het belangrijk om in de
normale fase aandacht te besteden aan onderhoud van dit netwerk.
• De aansluiting tussen het agrarische circuit en de reguliere hulpverlening is al niet
optimaal in normale situaties. In crisissituaties wordt dit problematisch.
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
• LNV en VWS dienen in gezamenlijk overleg helderheid te creëren wie wanneer
initiatieven neemt om de beide ketencomponenten aan te sturen, wie verantwoordelijk is
tijdens en na de crisis (dit met oog op monotoring en nazorg). Dit dient vastgelegd te
Optimaliseren agrarische begeleiding en hulpverlening
Tijdens de vogelpest crisis is er aanbod geweest vanuit SEP Veehouderij, THD-A, landelijke en
regionale landbouworganisaties. In de hand- en draaiboeken is niet vastgelegd welke
organisatie, wanneer ingeschakeld worden en welke rol zij potentieel kunnen vervul en. Dit geld
specifiek in relatie tot de RCC/RIC structuur (de begeleiding door SEP-medewerkers voor
geruimde boeren) en de rol van de THD-A ten opzichte van LNV-loket en RIC, namelijk een
luisterend oor en informatielijn voor breed publiek.
De continuïteit van begeleiding en hulp door bijvoorbeeld THD-A, SEP Veehouderij is een
aandachtpunt aangezien beide organisaties deels op (LNV-)projectsubsidies draaien. Dit geldt
ook voor het project SEBA (VWS-pojectsubsidies). Tenslotte is onduidelijk en niet vastgelegd
welke rol de agrarische hulpverlening speelt in de nazorgfase.
Bovenstaand punt kan ook opgepakt worden in het kader van een bredere discussie onder de
begeleiding van agrariërs en hun gezinnen in processen van reconstructie, transitie en
bedrijfsbeëindiging (zie Vitaal en Samen, Beleidsprogramma LNV 2003-2007; project Van Crisis
Verbeteren en versterken relatie LNV-VWS
Tijdens de vogelpest crisis is gebleken dat de werkwijze, taal en cultuur van LNV en VWS niet
goed op elkaar aansluiten. Voor beide departementen kan het waardevol zijn zich te verdiepen
in elkaars cultuur, de perceptie van crisissen en management en hoe betere samenwerking
gerealiseerd kan worden. Dit kan opgepakt worden in de normale fase, niet-crisistijd.
Het sociale gezicht en geheugen van LNV
De regionale beleidsdirecties, in het bijzonder de directies Oost en Zuid, hebben veel ervaring
opgedaan met bestrijden en beheersen van dierziektencrisis. Ook op het vlak van sociaal-
emotionele begeleiding beschikken zij inmiddels over de nodige relaties en netwerken en zij
weten deze vlot te mobiliseren en te benutten (ondanks het ontbreken van
draaiboekeninformatie). Aandachtspunt is in hoeverre de andere regionale directies hiertoe in
staat zijn. In de normale fase zouden al e directies kunnen investeren in het aanleggen van een
zogenaamde sociale kaart van hulpverlening landelijk en in de regio’s.
Het blijkt dat psychosociale problematiek niet al een het gevolg van een crisis is. Liberalisering
van markten, transitie- en reconstructieprocessen, opeenstapeling van wet- en regelgeving
kunnen leiden tot psychosociale problemen bij agrariërs en hun gezinnen (“druppel-effect”).
LNV dient zich hier meer rekenschap van te geven, met name als beleid neerslaat in oud-
crisisgebieden. Het wordt LNV kwalijk genomen als ze (te) snel vergeet dat er crisis was. Binnen
LNV is weinig aandacht voor monotoring op dit vlak “Hoe vergaat de agrariërs en hun gezinnen
na de crisis”. Dit kan een aandachtspunt zijn in de monotoringopdracht aan het Sociaal Cultureel
Planbureau met betrekking tot de “Sociale Staat van het Platteland”(zie Vitaal en Samen,
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
Concrete verbeterpunten draaiboeken
Om te voorzien in deze leemtes en manco’s kunnen de handboeken voorzien worden van een
hoofdstuk Sociaal-emotionele begeleiding en psychosociale zorg en kunnen de beleids- en
uitvoeringsdraaiboeken op relevante onderdelen aangepast worden met concrete acties.
De draaiboeken MKZ en Al zijn heel verschil end van opzet en aard. Het MKZ-draaiboek biedt
betere aanknopingspunten om acties op te nemen gericht op het opstarten van sociaal-
emotionele begeleiding en psychosociale hulp dan het Al-draaiboek.
Suggesties ter verbetering van de hand- en draaiboeken zijn:
• Toevoegen van regionale hulpverlenende instanties als GGD, RIAGG, en AMW aan de
• Toevoegen van een “deskundig sociaal-emotionele begeleiding”aan de klankbordgroep.
Dit kan een vertegenwoordiger zijn van een organisatie als SEP Veehouderij, SEBA en
• Het aangaan en onderhouden van externe crisisrelaties met VWS, IvP, COT, Impact.
• Nagaan van relevante draaiboeken bij col ega-departementen en lagere overheden
waarin aandacht besteed wordt aan de organisatie van sociaal-emotionele begeleiding
• Het aangaan en onderhouden van relaties met agrarische en reguliere hulpverlenende
organisaties op provinciaal en regionaal niveau zoals SEP Veehouderij, SEBA, THD-A,
AMW, verenigingen van huisartsen, kerkelijke instanties in niet-crisistijd. Benutten van
deze relaties en netwerken ten tijde van crisissen.
• Aangeven welke organisaties over adviseurs en begeleiders beschikken op sociaal-
emotioneel en psychosociaal vlak en waar en wanneer zij bij de crisis (-organisatie)
ingezet worden. Een hulpmiddel daarbij is het bijhouden van een zogenaamde sociale
kaart en hulpverlening landelijk en per regio.
• Telefonische hulpdiensten moeten vlot opgestart worden na het uitbreken van de crisis.
Verschil ende vormen van telefonische dienstverlening zijn noodzakelijk: voor technische
informatie (bijv. LNV-loket), voor te ruimen bedrijven (via RIC-lijn gekoppeld aan SEP-
lijn), voor een luisterend oor voor wie dat maar nodig heeft (THD-A).
• Opnemen klantvolgsysteem RIC. Het klantvolgsysteem zoals dit tijdens de vogelpest is
opgezet en heeft gewerkt, dient uitgewerkt te worden in het communicatiedraaiboek.
• Binnen het opleidingsplan crisismanagement aandacht besteden aan het omgaan met
sociaal-emotionele en psychosociale problemen (zowel van eigen medewerkers als
• Training van de medewerkers van de RVV en AID die de ruiming uitvoeren is belangrijk.
Deze training moet niet al een gericht zijn op technische handelingen, maar ook op
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
4. LNV & Stichting Stimuland Rapport: Mogelijke behoefte aan nazorg MKZ gebied Heerde en inzicht in de kloof tussen hulpvraag en hulpaanbod.
Conclusies en aanbevelingen
Uit de gevoerde gesprekken en gegevens uit rapporten worden in dit hoofdstuk een aantal
conclusies en aanbevelingen gedaan. Hiermee hopen we een aanzet te geven tot een
structurele aanpak van psychosociale problematiek als gevolg ven een dierziektencrisis in de
agrarische sector en in het algemeen. Daarnaast benadrukken we het belang om de ontstane
problematiek als gevolgd van de MKZ-crisis te erkennen en daarmee het verwerkingsproces
voor gedupeerden mogelijk te maken. Bij dit onderzoek is de volgende driedeling gehanteerd:
3. Verdere acties c.q. wat moet er nog gebeuren
Tijdens het onderzoek naar de behoefte aan nazorg als gevolg van de MKZ-crisis in 2001,
kwam telkens weer de tegenstel ing ter sprake tussen de veronderstelde behoefte aan hulp en
het voorhanden zijnde hulpaanbod. Uit de interviews zijn de volgende conclusies te trekken:
1. Nazorg
• Uit de interviews blijkt niet een specifieke hulpvraag bij bewoners uit de regio
Epe/Heerde. Er wordt door al e geïnterviewden wel bevestigd dat er psychosociale
problematiek is, maar er wordt ook gesteld dat men er niet of nauwelijks mee in contact
komt en er worden geen aantal en genoemd.
• De hulpvraag wordt als diffuus gedefinieerd en een concreet hulpaanbod is dus moeilijk
te maken. Wat lijkt te gebeuren is dat een (onbekend) aantal schrijnende situaties
representatief wordt voor “de huidige situatie van gedupeerden van de MKZ-crisis”. Er
blijft een schijnbare tegenstrijdigheid in de veronderstelde psychosociale problematiek en
de aangetoonde psychosociale problematiek. Vanuit de psychologie wordt aangetoond
dat ten tijde van crisis al erlei processen, mechanismen en reacties voorkomen. In
combinatie met de aard van de agrarische bevolking en de complexiteit van de situatie is
het zeer aannemelijk dat er wel degelijk een groep mensen getraumatiseerd is en dat
deze groep zich terug getrokken heeft op het erf. Cijfers uit het onderzoek
“Veerkracht”geven dat ook aan. Om deze groep op te sporen en een analyse te kunnen
maken van de situatie en de heersende problematiek zal er gerichte actie ondernomen
moeten worden. Door deze groep in beeld te brengen ontstaan wel icht ook nieuwe
inzichten ten aanzien van adequate hulpverlening aan agrariërs.
• De psychosociale gesteldheid van agrarische bewoners is mede door de MKZ-crisis
onevenwichtig. Door de complexiteit van de situatie waarin boeren en hun gezinnen
verkeerde, was en is de verhouding tussen draagkracht en draaglast uit balans. MKZ
heeft als katalysator gewerkt. Extra zorg voor deze bevolkingsgroep lijkt op zijn plaats.
Dat betekent niet dat er de wens of de behoefte is geconstateerd om extra aanbod te
ontwikkelen. Sterker nog: “Daar hebben we (boeren) nu geen behoefte meer aan”. Het
ontwikkelen van een nieuw hulpverleningsaanbod werd door een van de geïnterviewde
personen omschreven als “het wil en creëren van een behoefte.
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
2. Knelpunten
• In de gesprekken wordt meermalen het belang benadrukt van het inschakelen van
mensen uit de eigen omgeving en gebruik te maken van lokale netwerken. Het
Algemeen Maatschappelijk Werk wordt door agrariërs gezien als instantie die namens de
overheid hulp komt bieden, “mede uit eigen belang”. Daardoor ontstaat een drempel om
hulp te vragen bij het AMW. Een eigen plaats creëren binnen de agrarische sector in de
eigen regio is dan ook voorwaarde om vertrouwd en geaccepteerd te worden. Dit geldt
zowel ten tijde van een crisis als ook onder normale omstandigheden.
• Boeren herkennen zich onvoldoende in het algemene professionele hulpaanbod. Dat
pleit ook voor het gebruik maken van plaatselijke organisaties en personen. Vertrouwen
is een belangrijke voorwaarde om hulp te vragen en vertrouwen kun je niet afdwingen,
dat moet groeien. De manier waarop het AMW zich profileert is van invloed op de mare
waarin de geboden hulp geaccepteerd wordt. Bekendheid van de organisatie c.q. de
hulpverleners in de regio en het feit dat de organisatie een vast (bekend) onderdeel is
van het netwerk is een belangrijke voorwaarde of en zo ja in welke mate men
ingeschakeld wordt door agrarische gezinnen om hulp. “Het bieden van hulp moet je als
• Er kan een groot wantrouwen geconstateerd worden ten opzichte van de landelijke
overheid. Herstel van vertrouwen is een voorwaarde om als overheid en sector c.q.
agrariërs verder samen te werken. Het ontbreken van informatie met betrekking tot
aanpassing van het draaiboek bijvoorbeeld maakt dat agrariërs van het meest negatieve
scenario uitgaan. De communicatie tussen de overheid en agrariërs verloopt zeer stroef.
Dit basiswantrouwen blokkeert een positieve opstel ing van agrariërs naar zowel de
overheid als naar de hulpverlening. Erkenning door de rijksoverheid van de problematiek
van de agrariërs is daarbij een voorwaarde.
• Er is onduidelijkheid en ontevredenheid met betrekking tot de besteding van de z.g. MKZ
gelden. Dit geldt zowel voor de mate waarin bewoners betrokken worden bij het bepalen
van de besteding, als voor de bepaling van de keuzes voor de doelstel ingen van de
gefinancierde activiteiten. De besteding van de gelden bestemd voor de regio, moeten
ook in en door de regio gedragen worden. Pas dan zul en/kunnen de effecten een
3. Acties: Wat moet er gebeuren? a. Versterken van de signalerende functie van de verschil ende hulpverlenende
• Door het versterken van het eigen netwerk en door als hulpverleners meer
samen te werken met erfbetreders, aanbod ontwikkelen richting erfbetreders.
• Bij het opsporen van mensen met een hulpvraag zou meer gebruik gemaakt
moeten worden van het eigen netwerk en van “bekenden”. De z.g.
erfbetreders kunnen hier een sleutelrol spelen. Het kanaliseren van deze
signalen moet wel georganiseerd worden (ervaringen binnen het project “Zorg
om Agrariërs” Stichting Stimuland 2001-2003).
• De opstel ing van de instel ing voor Maatschappelijk Werk in Friesland door
bewust wel in het gebied actief te zijn, maar dat te doen d.m.v. op de
achtergrond te faciliteren (consultatiefunctie), blijkt een opstel ing die boeren
ruimte geeft om zich rechtstreeks te melden. Deze aanpak lijkt goed te
werken. Uit de ervaringen in Friesland blijkt dat een bescheiden, indirecte
maar duidelijke opstel ing zowel tijdens als na de crisis zijn vruchten afwerpt.
Het Maatschappelijk Werk wordt er steeds meer rechtstreeks benaderd door
Werkconferentie “Nieuwe Netwerken” - 10 november 2005
hulpvragers uit de agrarische sector, hoewel ook hier het aantal hulpvragen
b. Werken aan herkenbaarheid van de hulpverlening binnen de agrarische sector
• De rol van het Maatschappelijk Werk moet in het voortraject c.q. het dagelijks
leven zichtbaar en herkenbaar zijn. Daarmee wordt bewerkstel igt dat ten tijde
van een crisis en tijdens het nazorgtraject de organisatie een geaccepteerde
en actieve rol kan hebben in de hulpverlening naar agrariërs en hun
c. Openheid en communicatie ten aanzien van voornemens en wijzigingen/aanpassingen door de overheid
• Ondermeer d.m.v. aanpassing van en openheid over het LNV-draaiboek MKZ
met maximaal gebruik van lokale en regionale kennis, kunde en netwerk;
structureel aandacht voor de psychosociale aspecten; Bestaande lokale en
regionale netwerken van hulp- en dienstverlening erkennen, ondersteunen en
• LNV-Oost zou in niet-crisistijd actief kunnen inzetten op het onderhouden en
versterken van het netwerk, bijvoorbeeld door halfjaarlijks een
afstemmingsoverleg te organiseren met bijv. AMW, GGD, kerken, LTO Noord,
etc. Hiermee draagt LNV-Oost ook bij aan de (h)erkenning van psychosociale
d. Erkenning psychosociale en sociaal-emotionele problematiek
• Vertrouwen in de overheid herstel en d.m.v. erkenning van problematiek en
“gemaakte fouten”als een gebaar van de overheid dat betrokkenen serieus
• Met behulp van een gerichte nabel-actie, uitgevoerd door bijvoorbeeld het
AMW en de kerken, kan in beeld gebracht worden waar de problematiek
zodanig is dat agrariërs uit zichzelf geen hulp zoeken. In overleg kan alsnog
zorg verleend worden op basis van bestaand aanbod. Door middel van deze
actie realiseert het AMW mede punten genoemd onder de eerste twee (a & b)
e. Bijdragen aan revitalisering door middel van inzet van (MKZ) gelden
• Bijdragen aan de revitalisering van de regio met inzet van (MKZ) gelden.
Hiermee kan geholpen worden om alternatieven te ontwikkelen en het geeft
positieve energie. Maak gebruik van de kracht van de samenleving en
• De bewoners ban de met MKZ getroffen gebieden, lokale organisaties en
instanties, samen met de overheid laten beslissen waar de (MKZ) gelden voor
ingezet worden. Door een aanbod aan de mensen in de regio, om alsnog aan
te geven of en zo ja wat men nodig heeft, zowel materieel als (psycho)sociaal
zal het vertrouwen in de overheid mede herstel en.
APASL Liver Week 2013 in Singapore Largest No of Abstracts 2,114 (double of APASL 2012) Largest SQM occupied 1,004 sqm net (cannot be verified – but 50% larger then BKK 2011) Total delegates (Auditable) 3,926 SPEAKERS There were a total of 204 speakers and chairpersons who attended Liver Week 2013. SUBMITTED ABSTRACTS A total of 2,104 abstracts were submitted with the